‘Als je een egel tegenkomt, laat je hem wel zitten hè? Je neemt hem niet mee naar huis.’ Grappig hoe goed mijn moeder mijn man kent. ‘En als ik er nou twee zie?’ vraagt hij nog, maar hij kijkt er heel beteuterd bij. Hij wil graag een egel in de tuin en is druk bezig met de tuin egel-proof te maken.

‘Ik heb ook eens een egel gehad’, zegt mijn moeder, ‘samen met mijn vriendinnetje. We hadden hem gevonden op weg van school naar huis, langs het bospad.’ Grote kans dat dat beestje daar gewoon woonde en toevallig in het zicht liep van twee zorgzame meisjes. De moeder van haar vriendinnetje gaf zelfs een flesje aan de egel. Hopelijk geen flesje melk, al vrees ik van wel. Melk is namelijk heel slecht voor egeltjes, maar toen wist men dat waarschijnlijk niet. Ik herinner me vaag een verhaaltje van Jip en Janneke, waarbij ze ook een schoteltje melk neerzetten voor een egel. Helaas voor de arme ‘geredde’ dieren, krijgen ze daar diarree van en drogen ze uit. ‘De egel heeft het niet overleefd’, zei mijn moeder.

‘Misschien moet je eerst eens op de website van de egelopvang kijken’, zeg ik tegen Frik, terwijl ik een visioen wegdruk van een tuin vol dode egeltjes. ‘Mocht er ooit toevallig een egel in de tuin terechtkomen, dat je wel weet wat je wel en niet moet doen.’ Frik houdt ontzettend van dieren, met het gevolg dat hij ook graag aan ze komt. Hij denkt dat hij met ze speelt, maar het lijkt meer op pesten. Ik heb mijn kat een keer achteruit zien lopen toen hij Frik aan zag komen. De dag daarvoor had hij een zakdoek om de kat zijn nek geknoopt: een capeje. Als een soort superhelden-kat. Frik vond het stoer staan. De kat dacht daar anders over.

In afwachting van een echte egel, die het trouwens heerlijk zal vinden in onze tuin: lekker rommelig en we barsten altijd van de slakken, begin ik aan mijn eigen egel-project. Een egel van drijfhout en visserstouw. Het enige wat je daarmee hoeft te doen is hem op een plekje aan de muur te hangen.